Februari 1953

poe-februari1953

Klokgelui klonk in de nacht;
Het water komt, het water komt.
Angstaanjagend, door niemand verwacht,
Geen tijd te verliezen.
Donker dreigend loeide de wind;
Het water komt, het water komt.
Donker dreigend, veel te diep,
Voor ’t kind dat aan moeders hand liep.
Het trok, beet aan wit wollen kousjes,
Haastig aangedaan bij ’t schaarse zicht
Van olielicht. Geen tijd te verliezen.
Donker dreigend loeide de wind;
Het water komt, het water komt.
Ze viel, verslikte het brakke zilte water
Voor, even later, opgetild en weggedragen,
Naar waar men een hoger droger punt vindt.
Donker dreigend loeide de wind;
Het water komt, het water komt.
Honderden koeien loeiden,
Weggeleid uit warme stallen,
Onzeker over hun lot.
Haastig met ijver
Vastgebonden aan het hek
Van de hoger gelegen dorpsvijver.
Donker dreigend loeide de wind;
Het water komt, het water komt.
De anders zo serene dorpskern wreed verstoord.
Angst gevoeld, gehoord, van mens, dier en kind.
Donker dreigend loeide de wind;
Het water komt, het water komt.

Willemijn Onrust

Naar Poëzie